Drie generaties universiteit in beeld gebracht
Dr ir Hans Wissema (Wissema, 2005), voormalig professor van de sectie Technology, Strategy & Entrepreneurship van de faculteit Techniek, Bestuur en Management, heeft de contouren geschetst van universiteiten in ontwikkeling. Het woord universiteit staat voor een instelling voor hoger onderwijs alsook voor een organisatie van de personen die een universiteit vormen. Universiteit is een afkorting van universitas magistrorum et scholarium (gemeenschap van meesters en geleerden) en afkomstig van het Latijnse universitatum dat staat voor het geheel (dus van de eraan verbonden mensen).
Dat betekent dat wij afmoeten van de gedachte dat studenten klanten zijn. Zij zijn geen klant maar volwaardig lid van onze intellectuele gemeenschap en wij dienen hen als zodanig te benaderen en te behandelen. Een klantgedachte stimuleert namelijk bedrijfsmatig en daarmee financieel handelen terwijl we juist aandacht moeten besteden aan kennis en de ontwikkeling daarvan in haar algemeenheid.
De eerste generatie universiteit ontstond na initiatieven in scholen en kloosters. Deze scholastieke of middeleeuwse universiteiten waren geheel op Aristoteles geïnspireerd. Aristoteles dacht dat alle objecten waren opgebouwd uit twee dingen: de stof of materie (waar de dingen uit bestaan) en de vorm (de karakteristieke kenmerken ervan). Hoewel een object steeds uit één werkelijke vorm bestaat, heeft het vele potentiële vormen.
De eerste generatie universiteit had maximaal vier faculteiten; in theologie, recht, medicijnen en de artes. De artes waren zeven in getal, conform de Aristoteliaanse indeling, het trivium (grammatica, rhetorica en dialectica) en het quadrivium (arithmetica, geometrica, astronomica en musica). Uit de dialectica ontwikkelden zich de drie filosofieën, de natuurfilosofie, ethica en metafysica. Onze huidige indeling van faculteiten is nog steeds op deze indeling gebaseerd. De artes vormden de basisopleiding, studenten moesten in de meeste universiteiten eerst hier een graad behalen voordat ze werden toegelaten tot de andere faculteiten. De theologica was de superieure faculteit. Het doel van de Middeleeuwse Universiteit was het verlichten van de wereld en het haar aanzetten tot gehoorzaamheid. Ze waren horig aan God en zijn dienaren: de kerk, de paus, de keizer en de koningen. Ze vormden een statussymbool en een bron van inkomsten voor de steden waarin ze waren gevestigd en daaruit valt te verklaren dat het verschijnsel universiteit zich verspreidde als een olievlek. De universiteiten vormden een staat in de staat, met eigen rechtspraak en immuniteit van wereldlijke en kerkelijke rechtspraak. Aan het hoofd van de universiteit stonden een rector en een kanselier. De rector werd verkozen, de (hoger geplaatste) kanselier werd door de kerk benoemd, vaak door de paus persoonlijk. De faculteiten waren vooral losse samenwerkingsverbanden van individuele docenten. De betere onder hen hadden een internationale reputatie en trokken studenten van ver over de grenzen. Studenten en docenten waren zeer mobiel en bewogen van de ene naar de andere universiteit, gefaciliteerd door het Latijn als lingua franca. De universiteiten hadden in de eerste plaats een onderwijstaak; er was geen onderzoek zoals we dat nu kennen.
De tweede generatie universiteit ofwel Verlichtingsuniversiteit ofwel Humboldt Universiteit heeft zijn oorsprong in de Renaissance. Het legde het accent op onderzoek en wilde onderwijs en onderzoek zoveel mogelijk integreren. Bij het onderzoek werd het empirisme centraal gesteld. Alleen datgene wat werkelijk werd waargenomen mocht als waar worden aangemerkt en alleen op rationele, transparante en logische wijze mochten conclusies worden getrokken. We vinden dit nog steeds terug bij de ceremonie van promoties waar de promovendus in het openbaar zijn of haar stellingen en theorieën moet verdedigen. Het onderzoeksresultaat moet voor iedereen verifieerbaar zijn, dus verdedigbaar, maar ook stellig en gewaagd, zodat echte wetenschap uitdaagt. De Humboldt Universiteiten waren onafhankelijke vrijplaatsen voor zuiver wetenschappelijk onderzoek. Het werden snel nationale universiteiten waar in de taal van het land werd onderwezen. De mobiliteit tussen de universiteiten werd daardoor ernstig beperkt.
Een tweede kenmerk was de steeds verdergaande specialisatie. De Humboldt Universiteit was typisch een verzameling van mono-disciplinaire studierichtingen die zichzelf steeds verder opsplitsten in subrichtingen die weer hoofdrichtingen werden. Faculteiten in theologie, rechtsgeleerdheid en medicijnen bleven als zodanig bestaan, maar de artes werden opgesplitst in de wetenschappen (verder opgedeeld in wiskunde, natuurkunde, scheikunde, farmacie en biologie), en de kunsten (letteren, wijsbegeerte). Later kwamen daar de economische en de sociale wetenschappen bij, al dan niet in verschillende faculteiten of subfaculteiten.
Wat het bestuur van de universiteit betreft, migreerde men naar het model van decanen als hoofden van de faculteiten, de senaat als vergadering van de hoogleraren met de rector als voorzitter en een college van curatoren. De invloed van kerk en staat was uitgeschakeld, die van studenten ook. De managementfuncties werden er door een hoogleraar bijgedaan, als regel bij toerbeurt. Ook een rector bleef in de eerste plaats hoogleraar met alle daaraan verbonden taken in onderwijs en onderzoek. Dit model was nog grotendeels intact in de jaren zestig van de vorige eeuw. Studenten kozen vrijwel altijd de dichtstbijzijnde universiteit en alleen in uitzonderingsgevallen ging men naar het buitenland. Uitwisseling was er nauwelijks, al waren er studenten die een jaar studie in een ander land deden en probeerden dat voor de eigen studie te laten meetellen. Ook docenten bleven in de regel honkvast al hadden ze wel contact met mensen van andere universiteiten, mits ze de taal meester waren. Universiteiten concurreerden nauwelijks met elkaar of het moest al zijn bij de overheid waar gelobbyd werd voor de financiering van nieuwe disciplines.
Voor de komende derde generatie universiteit beginnen zich ook al contouren af te tekenen. Meerdere internationale gremia houden zich bezig met de toekomst van de universiteiten (Weber & Duderstadt, 2004). De IT-industrie en de life sciences industrie komen voor een groot deel voort uit ontwikkelingen binnen universiteiten en het zijn vooral de technostarters die de nieuwe mogelijkheden van hard- en software naar de markt brachten. Om topstudenten te kunnen blijven aantrekken werd het voor universiteiten opeens belangrijk mee te doen aan het stimuleren van technostarters. Als gevolg van de stroom van spin-offs kreeg de overheid opeens een heel ander belang bij de universiteiten; ze werden en worden in toenemende mate gezien als schakels in een landelijk, regionaal en internationaal kennisnetwerk, waarbij kennis van de universiteiten moet worden doorgegeven aan marktpartijen en andere gebruikers. Wat vroeger taboe was, is tegenwoordig een doel. Universiteiten gingen de weg op van de kennisexploitatie, bij ons kennisvalorisatie genaamd, en niet alleen vanwege de schone maatschappelijke doelstellingen, maar ook om extra inkomsten te verwerven.
Een tweede trend is de opkomende internationale concurrentie tussen universiteiten die een sterke impuls kreeg door de opkomst van het Engels als nieuwe lingua franca en, in Europa, door de invoering van de gestandaardiseerde graden, door de erkenning van elkaars universitaire graden en door de ruimere mogelijkheden om internationaal te reizen en zich elders te vestigen. De topuniversiteiten van de toekomst (de trend is al langer aanwezig in de VS en bij vooroplopende Europese universiteiten zoals Cambridge, Leuven en Zürich) worden gekenmerkt door een intensieve samenwerking met industriële en andere private of publieke onderzoeksinstellingen.
De boodschap is: synergie met industrie, professionele dienstverleners en research instellingen van velerlei soort, maakt winnende (technische) universiteiten die niet alleen commercieel succesvol zijn, maar die daardoor ook topscorers kunnen zijn in onderzoek en onderwijs. Zo groeien we toe naar een universiteit die veel kenmerken krijgt van een onderneming! De Derde Generatie Universiteit zal een én-én karakter hebben. Én massa universiteit én elite-universiteit, elite in de zin van talentvol.
In de Derde Generatie Universiteit zullen we ook afscheid moeten durven nemen van de structuur met faculteiten. De faculteiten waren goed in het monodisciplinaire tijdperk maar we moeten nu de organisatie durven kantelen naar kleine, flexibele en tijdelijke onderwijs- en onderzoeksgroepen die tevens dienen als toeleverancier van kennis voor nieuwe en bestaande ondernemingen. De kleine onderwijs- en onderzoeksgroepen dienen te worden geleid door wetenschappers. Ze hoeven niet zelf te beschikken over ondersteunende afdelingen voor financiën, personeelszaken, IT en huisvesting. Dergelijke diensten kunnen de groepen inhuren van een Shared Service Centre.
Referenties:
– Weber, L. E., & Duderstadt, J. J. (2004). Reinventing the research university: Economica.
– Wissema, J. G. (2005). Technostarters en de derde generatie universiteit [in Dutch]. Delft: DUP Satellite.
Recent Comments